WerKplaatsen sociaal domein
Lang Leven Thuisflats in Amsterdam
In Amsterdam wordt op verschillende plekken gewerkt aan Lang Leven Thuisflats: wooncomplexen waar ouderen zo lang mogelijk prettig en zelfstandig kunnen blijven wonen, ook als hun behoefte aan zorg toeneemt. Rond deze praktijk loopt een kennisprogramma van de Hogeschool van Amsterdam en het Ben Sajet Centrum.
Onderzoekers Saskia Welschen en Ingrid Glas volgen de ontwikkeling van dichtbij. Vanuit een onafhankelijke, lerende positie – als critical friends – brengen zij in beeld wat er in de praktijk gebeurt, welke vragen opkomen en wat bewoners en professionals onderweg leren.
In een Lang Leven Thuisflat wonen ouderen zo lang mogelijk zelfstandig en comfortabel thuis. Ook als hun behoefte aan zorg toeneemt. Dat lukt dankzij de hechte samenwerking tussen bewoners, woningcorporatie, zorgpartij en welzijnsorganisatie. Samen zetten zij zich in om een flat seniorvriendelijk te maken. Fysiek toegankelijk, veilig, met zorg op maat, leuke activiteiten en gezellige ontmoetingsruimten. De inzet is dat zo een gemeenschap ontstaat waar ouderen nog lang en met veel plezier kunnen wonen. Lees meer op: www.langleventhuisflats.nl
Een belangrijk thema is eigenaarschap. Glas vertelt: ‘Bewoners wonen vaak al lang in hun flat. En dan wordt het ‘ineens’ een Lang Leven Thuisflat. Dat is niet iets waar ze zelf voor gekozen hebben. En je hebt ook te maken met bewoners die niet altijd om verandering hebben gevraagd. Die zeggen: ‘Ik wil gewoon fijn wonen, niet per se onderdeel zijn van een project.’ Dat kan voelen alsof er iets over hen heen wordt gelegd.’
Volgens Welschen zien ze daar een duidelijke spanning: ‘Het idee is vaak top-down bedacht, terwijl je wilt dat het bottom-up gedragen wordt. Dat kan schuren. Bewoners moeten daarom zich er echt mede-eigenaar van kunnen voelen, anders blijft het iets van buitenaf.’ Glas benadrukt dat dit eigenaarschap niet kan worden afgedwongen. ‘Je kunt het niet opleggen met beleid of een plan. Je moet het stap voor stap laten groeien, vanuit wat er al is.’
Een ander thema in deze groei is hoe de gemeenschap binnen de flat zich verhoudt tot de buurt eromheen. Een deel van het onderzoek richt zich op de vraag hoe oudere buurtbewoners kijken naar de thuisflat en of ze hier wel of geen gebruik van maken. Ook professionals zoeken soms actief verbinding met de buurt. Of het betrekken van de buurt lukt, verschilt volgens Glas sterk per flat. ‘In sommige flats is er geen gemeenschappelijke ruimte. Dan is het moeilijker om een gemeenschap te vormen. Je kunt niet verwachten dat bewoners zich dan meteen met de buurt verbinden.’
Tegelijkertijd ziet ze hoe thuiscoaches, beroepskrachten die als verbinder optreden in de flats, daar creatief mee omgaan. ‘Sommigen zoeken verbinding met plekken in de buurt, zoals de supermarkt of het buurtcentrum. Dan hoef je niet allemaal in de flat te zijn, maar ontstaat er wel contact. Daarnaast is er bij sommige flatbewoners aarzeling om de flat meteen open te stellen voor de buurt omdat ze eerst iets met elkaar willen opbouwen’.
‘Een praatje of groet in de lift zijn ook vormen van bouwen aan de gemeenschap’
Deze voorbeelden laten volgens Glas zien dat gemeenschapsvorming niet één vaste vorm heeft, maar telkens opnieuw moet aansluiten bij wat er in een flat mogelijk is. De onderzoekers zien die spanning overigens niet als probleem, maar als een logische zoektocht. Welschen: ‘Sommige processen moeten gewoon eerst van binnenuit groeien. Pas daarna kan het zich uitbreiden naar de buurt.’
Wat er in de flat gebeurt, hangt sterk af van wie er wonen. In veel flats leven mensen met uiteenlopende achtergronden, leeftijden en leefstijlen naast elkaar. Die verscheidenheid bepaalt hoe het samenleven vorm krijgt – en hoe vanzelfsprekend of stroef ‘samen’ soms is.
Glas merkt dat bewoners op uiteenlopende manieren verbonden zijn met het leven in de flat. Sommigen doen actief mee aan activiteiten of zetten zich in voor anderen, terwijl andere bewoners meer op zichzelf zijn of vooral contacten hebben buiten de flat. ‘Niet iedereen voelt zich aangetrokken tot het activiteitenaanbod in de flat’, zegt ze. ‘Sommige bewoners zeggen dan: voor mij is dit later misschien relevant. Daardoor mis je wellicht wederkerigheid.’
Verschillen in taal, herkomst en levensfase versterken die dynamiek. Volgens Welschen maakt dat het samenleven niet eenvoudiger, ‘maar wel des te belangrijker om goed te kijken wie meedoet, wie afhaakt en waarom’. Mensen die niet vanzelfsprekend deelnemen, kunnen juist bepalend zijn voor de sfeer in de flat.
Glas benadrukt dat dit vraagt om fijngevoeligheid van professionals. Zij moeten kunnen schakelen tussen mensen die heel verschillend zijn. Soms zit verbinding in iets kleins, zegt ze: ‘Een praatje of een groet in de lift. Dat zijn ook vormen van bouwen aan de gemeenschap.’
De verschillen tussen bewoners maken duidelijk hoe belangrijk verbindende figuren zijn. In veel flats vervult de thuiscoach die rol. Deze functie is bedoeld als steunpunt voor bewoners en blijkt in de praktijk veelomvattend. Glas zegt: ‘Ze zijn vraagbaak, verbinder, aanspreekpunt en aanjager tegelijk. Ze krijgen vragen over burenruzies, maar ook over activiteiten en ondersteuning. Dat is veel. Zeker in flats met 260 appartementen is dat pittig om alleen te doen.’
Volgens Welschen is de functie nog volop in ontwikkeling. ‘Er is geen scherpomlijnde rol’, zegt ze. ‘Dat maakt het lastig om grenzen te stellen. Terwijl het bouwen aan een gemeenschap juist vraagt om duidelijke rollen en duurzame aanwezigheid.’ De thuiscoach is daarmee een belangrijk en misschien ook kwetsbare schakel. Glas merkt dat er soms veel afhangt van één persoon. ‘Dan is de vraag: hoe ondersteun je die persoon? Want als die wegvalt, zou er best wel eens veel stil kunnen vallen.’
De positie van de thuiscoach laat zien hoe belangrijk het is dat professionals elkaar weten te vinden. Hoe beter zij elkaars perspectief begrijpen, hoe sterker het netwerk in en rondom de flat wordt. Want een gemeenschap bouw je niet alleen met bewoners, maar ook tussen organisaties die ieder hun eigen logica volgen.
‘Waar zorg gewend is om dingen over te nemen’, vertelt Glas, ‘richt welzijn zich meer op activeren en versterken. In de leergemeenschap die we met professionals en bewoners organiseren merken we hoe waardevol het is om elkaar beter te leren begrijpen.’
Welschen ziet dat verschil ook terug in de manier waarop organisaties zijn ingericht. Zo vertelden sommige professionals dat zij er tegenaanlopen dat besluitvorming bij de woningcorporatie langer kan duren vanwege een hiërarchische organisatie. Daar kan het schuren. Samenwerken stopt niet bij een goed gesprek; het vraagt telkens opnieuw afstemming: wie doet wat, hoe nemen we beslissingen?’
Volgens Glas vraagt dit daarom ook iets van de structuur van organisaties. ‘Soms worden uitvoerende medewerkers getraind, maar blijft de organisatie daarachter hetzelfde. Dat werkt minder goed. Je hebt ook beweging nodig bij beleid en management.’ Die beweging komt alleen tot stand als mensen bereid zijn er langdurig in te investeren.
Verandering komt zelden in één rechte lijn tot stand. Na een energieke start kan de vaart er ineens uit raken, merken Welschen en Glas. ‘In het begin is er veel energie,’ zegt Welschen. ‘Maar als je niet blijft investeren, vallen mensen terug in oude patronen. Daar is echt een nieuwe impuls voor nodig.’
Gemeenschapsvorming vraagt tijd en geduld. Glas zegt: ‘Je moet niet te snel willen. In sommige flats zeggen bewoners: we willen eerst iets opbouwen binnen de flat, voordat we naar buiten kijken. Geef dat de ruimte.’
Volgens Welschen helpt het om verwachtingen realistisch te houden. ‘Dit is geen project van twee jaar’. Bestuurders willen vaak snel resultaat, maar gemeenschapsvorming is een groeiproces.’
Wie langdurig wil bouwen aan gemeenschappen, moet bereid zijn te blijven leren. Dat leerproces vraagt niet alleen om kennis, maar ook om aandacht, reflectie en het vermogen om onzekerheid toe te laten. ‘Je leert samen, en soms gaat dat met vallen en opstaan,’ zegt Welschen. ‘Maar juist in die beweging zit de groei.’
Glas vult aan dat het niet alleen gaat om resultaten, maar om het proces zelf. ‘Soms lukt iets, soms niet. Het belangrijkste is dat je blijft kijken wat er gebeurt, zonder meteen te willen sturen. Als bewoners echt betrokken worden, komen er inzichten naar boven die je anders niet krijgt.’ Dit ook iets vraagt van professionals. Je moet het ongemak kunnen verdragen dat niet alles te plannen is. Soms is er even geen vooruitgang, maar wel verbinding. Daaruit groeit vertrouwen.
Zo wordt leren zelf een onderdeel van de gemeenschap: samen zoeken, terugkijken en steeds opnieuw beginnen.
Wil je meer weten over de Lang Leven Thuisflats? Kijk dan op de website: www.langleventhuisflats.nl of neem contact op met Saskia Welschen